In een cohortonderzoek gingen Pedersen et al. (2009) na hoe groot de kans op congenitale afwijkingen door gebruik van SSRI’s is. Ze maakten daarbij gebruik van (gekoppelde) gegevens uit vier Deense landelijke medische registers in de periode 1996-2005. Gebruik van SSRIs was gedefinieerd als minimaal twee opgehaalde recepten van een of meer SSRI’s tussen dag -28 en dag 112 van de zwangerschap.
De onderzoekspopulatie bestond uit 496.881 levend geboren eenlingen. In totaal 1370 moeders gebruikten een of meer SSRI’s. Gebruik van SSRI’s leidde niet tot een significant verhoogde prevalentie van de combinatie van ernstige (odds ratio (OR) 1,21) en niet-cardiale afwijkingen (OR 1,12). Wel was de prevalentie van septale hartafwijkingen significant verhoogd door SSRI-gebruik (OR 1,99). De prevalentie was significant verhoogd bij sertraline (OR 3,25), citalopram (OR 2,52) en meer dan één type SSRI (OR 4,70). De OR bij fluoxetine was 1,34 en bij paroxetine 0,76. Ook bij andere analyses (zoals inclusie van gebruiksters van slechts één opgehaald recept of exclusie van informatie over roken) werden vergelijkbare resultaten waargenomen.
Bij tricyclisch antidepressiva en venlafaxine was geen verdere analyse mogelijk door het lage aantal gebruiksters.
Het absolute verschil in prevalentie van afwijkingen was echter beperkt. Septale hartafwijkingen werden gevonden bij 0,9% van de kinderen van moeders met één of meer recepten voor SSRI’s, bij 2,1% van de kinderen van moeders met meer dan één type SSRI en bij 0,5% van de kinderen van moeders zonder gebruik van SSRI’s. De ‘number needed to harm’ (NNH) was 246 bij kinderen met moeders met één soort SSRI en 62 bij kinderen met moeders met meer dan één soort SSRI.
De auteurs suggereren dat de kans op congenitale hartafwijkingen een klasse-effect van SSRI’s is. In een redactioneel commentaar geeft Chambers (2009) echter aan dat de resultaten van dit onderzoek moeilijk te vertalen zijn naar de klinische praktijk wegens het gebrek aan consistentie met de resultaten van andere onderzoeken. Er kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat de ene SSRI ‘veiliger’ is dan de andere. Omdat het absolute risico op ernstige afwijkingen laag is, bevelen de Amerikaanse gynaecologen en psychiaters sinds augustus 2009 aan dat zwangere vrouwen (of vrouwen die zwanger willen worden) met een ernstige depressie kunnen beginnen of doorgaan met het gebruik van SSRI’s. Wel moeten zij goed geïnformeerd worden over de mogelijke risico’s en voordelen van de medicatie. Vrouwen die de risico’s niet aandurven, kunnen kiezen voor een niet-medicamenteuze behandeling. Opmerking referent: Voor de meest actuele informatie over mogelijke schadelijke effecten van geneesmiddelen en andere stoffen bij het (ongeboren) kind tijdens de zwangerschap en de lactatieperiode kunnen artsen, verloskundigen en apothekers contact opnemen met de Teratologie Informatie Service (TIS) van het RIVM via tel 030 274 20 17.
Belangenverstrengeling:
1. De auteurs hebben geen financiële banden met farmaceutische firma’s gemeld. Het onderzoek is vooral gefinancierd door de Lundbeck Foundation, een onafhankelijke stichting van de farmaceutische firma Lundbeck.
2. De auteur heeft van verschillende farmaceutische bedrijven onderzoekssubsidies ontvangen.
1. Pedersen LH, Henriksen TB, Vestergaard M, et al. Selective serotonin reuptake inhibitors in pregnancy and congenital malformations: population based cohort study. BMJ 2009;339:b3569 doi:10.1136/bmj.b3569.
2. Chambers C. Selective serotonin reuptake inhibitors and congenital malformations. The small risk of harm must be balanced against risk of suboptimal or no treatment. BMJ 2009;339:b3525 doi:10.1136/bmj.b3525.
Citalopram: in Nederland als zodanig en als Cipramil® op de markt
Fluoxetine: in Nederland als zodanig en als Prozac® op de markt
Paroxetine: in Nederland als zodanig en als Seroxat® op de markt
Auteurs | Nelissen-Vrancken, H.J.M.G. |
---|---|
Thema | Bijwerkingen |
Publicatie | 1 februari 2010 |
Editie | PiL - Jaargang 14 - editie 1 - Editie 1, 2010 |