Praktijkgerichte nascholing over farmacotherapie in de eerste lijn
Menu

De toepassing van een statine in de dagelijkse klinische praktijk: een vergelijkend onderzoek

Door op 01-05-2006

Er ligt vaak een wereld van verschil tussen een ‘randomized clinical trial’ en de toepassing van een geneesmiddel in de dagelijkse klinische praktijk. In toenemende mate wordt getracht elementen van de laatste in te bouwen in klinische onderzoeken. Koren publiceerde onlangs een dergelijk onderzoek dat in een groot aantal centra in de Verenigde Staten werd uitgevoerd. Aan de hand van vooraf vastgestelde criteria voor kransslagaderaandoeningen (acuut myocardinfarct > 3 maanden, PTCA > 6 maanden, of bypass-operatie of instabiele angina pectoris > 3 maanden voor screening) werden 2442 patiënten geselecteerd. De gemiddelde leeftijd was 61 jaar, 82% was mannelijk, ongeveer 66% gebruikte reeds antilipaemica. Deze patiënten werden gerandomiseerd naar twee behandelingen naast de reeds bestaande behandeling: a) atorvastatine 10–80 mg/dag met een streefwaarde van LDL < 2,1 mmol/L; b) reguliere zorg (‘usual care’) met inbegrip van veranderingen in dieet, leefgewoonten of antilipaemische middelen. Er waren geen verschillen in risicofactoren in de twee groepen bij het begin van het onderzoek; de patiënten werden gemiddeld vervolgd gedurende 51,5 maanden. De mediane dosis atorvastatine bleek uiteindelijk 40,5 mg/dag te zijn, iets minder dan de helft van de patiënten gebruikte de maximum dosering van 80 mg/dag. Aan het einde van het onderzoek was de gemiddelde LDL-concentratie in de atorvastatinegroep gedaald met 34% tot 2,5 mmol/L en in de reguliere zorggroep met 23% tot 2,9 mmol/L (p < 0,0001). Deze waarden lagen voor beide groepen boven de voor het begin van het onderzoek vastgestelde streefwaarden van < 2,1 mmol/L respectievelijk < 2,6 mmol/L. De waarde van < 2,1 mmol/L was herhaaldelijk gevonden in goed gestructureerde klinische onderzoeken met atorvastatine, terwijl voor de andere groep op grond van het National Cholesterol Education Program de waarde van < 2,6 mmol/L was vastgesteld. Het verschil tussen de waargenomen waarden en de streefwaarden wordt verklaard uit het ‘treatment gap’ dat in de dagelijkse klinische praktijk ontstaat en grotendeels voortvloeit uit geringe therapietrouw. Statistische analyse van de klinische uitkomstparameters toonde aan dat de groep die werd behandeld met atorvastatine ten opzichte van de groep met reguliere zorg een 17% kleinere kans had op een primaire cardiovasculaire aandoening, tevoren vastgesteld als hartdood, niet-fataal myocardinfarct, hartstilstand en reanimatie, bypass-operatie, en instabiele angina pectoris die ziekenhuisopname vereiste. Deze winst zat vooral in een afname van de incidentie van niet-fatale myocardinfarcten. Een posthoc analyse toonde vermindering met 43% van de incidentie van niet-fataal myocardinfarct en hartdood tezamen. Bijwerkingen waren niet verschillend in beide groepen. Routinematig laboratoriumonderzoek was per protocol alleen voorgeschreven in de atorvastatinegroep en toonde verhoogde AST- en ALT-concentraties bij 0,7% respectievelijk 1,3% van de patiënten. Verhoging van CPK tot > 10x de bovengrens van normaal werd niet waargenomen. Rhabdomyolyse of myopathie deed zich in geen van beide groepen voor. De onderzoeker concludeert dat intensieve behandeling met atorvastatine ook in de klinische praktijk van alledag leidt tot betere resultaten dan reguliere zorg.

Log nu in om het volledige artikel te bekijken of om te reageren.

Abonneren

Informatie over dit artikel

Thema Farmacotherapie
Publicatie 1 mei 2006
Editie PiL - Jaargang 10 - editie 5 - Editie 5, 2006