De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hief op 10 augustus 2010 de officiële staat van pandemie voor het H1N1-influenzavirus op. Uiteindelijk bleek de pandemie minder erg dan aanvankelijk gevreesd. Toch had de pandemie zich ook anders kunnen ontwikkelen: in 1918 kostte een griepepidemie door een verwant H1N1-virus wereldwijd meer dan 20 miljoen mensen het leven.
De gebeurtenissen rond de jongste pandemie hebben ons wel een aantal inzichten verschaft. In maart 2009 verschenen de eerste berichten over een mogelijke H1N1-epidemie. Deze zou zich volgens de inzichten eerst in Zuidoost-Azië manifesteren en ons de tijd geven om een vaccin tegen de pandemie te ontwikkelen. Ondanks de snelheid waarmee een betrouwbaar vaccin kon worden gemaakt, kwamen de voorraden voor inenting toch pas tegen eind 2009 ter beschikking. De piek van de pandemie was toen al voorbij en de fabrikanten bleven zitten met 70 miljoen ongebruikte doses (cijfers voor de Verenigde Staten). Bovendien weigerden grote groepen mensen zich te laten vaccineren.
Het technische probleem van tijdige vaccinaanmaak is in de toekomst wellicht op te lossen. De psychologische weerstand tegen het zich laten vaccineren zou daarentegen voor grotere problemen kunnen zorgen. Tijdens de piek van de pandemie was minder dan de helft van de volwassenen bereid zich laten vaccineren. Uiteindelijk bleek na de campagne maar 20% van de volwassenen gevaccineerd te zijn. De neiging zich niet te willen laten vaccineren deed zich ook voor bij professionele gezondheidswerkers: minder dan de helft kreeg het vaccin. Misschien zou de meerderheid van de populatie wel van mening veranderd zijn bij een meer dramatisch verloop van de pandemie. Desondanks wenst 20% van de bevolking zich niet te laten vaccineren, zelfs wanneer in de onmiddellijke omgeving mensen zouden sterven aan influenza.
Wellicht moet aan een wijziging van de mentaliteit gewerkt worden via de jaarlijkse routinematige vaccinatiecampagne. Wie zich jaarlijks laat vaccineren, beschouwt ook een pandemie als bedreigend. De kans dat zo iemand zich laat vaccineren ligt viermaal hoger dan bij iemand die niet jaarlijks het griepvaccin ontvangt. De Advisory Committee on Immunization Practices (ACIP) in de VS raadt aan om iedereen te vaccineren vanaf de leeftijd van zes maanden, tenzij er een contra-indicatie is zoals overgevoeligheid. Volgens ACIP mag de jaarlijkse griepvaccinatie niet beperkt blijven tot risicogroepen. Een dergelijke richtlijn wordt ingegeven vanuit het besef dat nieuwe virusstammen ook gezonde, niet-risicopatiënten kunnen treffen. Algemene vaccinatie leidt tevens tot bescherming van kwetsbare groepen.
De afgelopen tien jaar ging 95% van de middelen naar biomedisch onderzoek en niet naar sociaal en gedragsonderzoek. Gezien de ontstane houding van een groot deel van de bevolking ten aanzien van griepvaccinatie zijn wellicht meer investeringen nodig in het laatstgenoemde soort onderzoek om daardoor een beter begrip te doen ontstaan over de verhouding tussen risico’s en baten van vaccinatie. Aandacht voor wat de potentiële ontvanger van het vaccin denkt, vormt een noodzakelijke aanvulling op de biotechnologische kant van influenzavaccinatie.
Opmerking referent: de H1N1-pandemie is goed afgelopen en stelt de preventiewerkers in de schaduw. Maar ook bij een dramatische wending trekt de preventiesector aan het kortste eind als zijnde verantwoordelijk voor de slachtoffers. In België was de zogenaamde ‘griepcommissaris’ herhaaldelijk kop van jut tijdens de voorbije pandemie. Het pleidooi voor meer investeringen in een holistische aanpak vindt geen eenvoudig gehoor bij de beheerders van wetenschapsfondsen. Toch hebben we nu tijd aan een degelijk preventiebeleid te werken.
Belangenverstrengeling: niet vermeld.
Harris KM, Maurer J, Kellermann AL. Influenza Vaccine – Safe, Effective and Mistrusted. N Engl J Med 2010; 363: 2183-2185.
Auteurs | Prof. dr. G. Laekeman |
---|---|
Thema | Farmacotherapie |
Publicatie | 26 mei 2011 |
Editie | PiL - Jaargang 15 - editie 4 - Editie 4, 2011 |