Lage rugpijn is een veelvoorkomende aandoening die gepaard kan gaan met pijn, ongemak, en beperkingen in activiteiten. Vanwege langdurig ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid bij een deel van de rugpatiënten, zijn de sociaaleconomische gevolgen aanzienlijk. Doorgaans wordt lage rugpijn ingedeeld in aspecifieke lage rugpijn, lumbosacraal radiculair syndroom en specifieke lage rugpijn. De overgrote meerderheid van de gevallen kan gekarakteriseerd worden als aspecifiek, wat betekent dat er geen duidelijk pathoanatomisch substraat is als verklaring voor de symptomen en beperkingen. Een van de vele therapievormen die toegepast worden bij aspecifieke lage rugpijn en lumbosacraal radiculair syndroom is injectietherapie. Deze bestaat uit injecties met anesthetica en/of corticosteroïden, of andere geneesmiddelen. In dit artikel wordt de wetenschappelijke evidentie voor de effectiviteit van deze behandelingen samengevat en besproken. Uit literatuuronderzoek blijkt dat er voor de routinematige toepassing van deze injectietherapie onvoldoende evidentie is. Daarnaast is er een risico op complicaties die niet opwegen tegen de mogelijke voordelen van injectietherapie. Conform de huidige behandelrichtlijnen heeft een conservatief beleid bij zowel aspecifieke lage rugpijn als lumbosacraal radiculair syndroom de voorkeur boven de toepassing van injectietherapie.
Auteurs |
Staal, J.B.
Nelemans, P. Bie, R.A. de |
---|---|
Publicatie | 21 juni 2014 |
Editie | PiL - Jaargang 18 - editie 2 - Editie 2, 2014 |