Palliatieve sedatie van patiënten die terminaal zijn en zich in een toestand van ondraaglijk lijden bevinden, is een geladen onderwerp en een zware medische beslissing. Hoe staan artsen en verpleegkundigen die daarmee te maken hebben, er tegenover?
Swart en medewerkers (Erasmus MC, Rotterdam) verrichtten in 2008 hieromtrent een onderzoek met behulp van een vragenlijst die aan artsen (n=1580) en verpleegkundigen (n=576) in de Randstad werd toegezonden. De verpleegkundigen waren geselecteerd als zij in verpleeghuizen, ziekenhuizen en andere instellingen of thuiszorg werkten en regelmatig met terminale patiënten in aanraking kwamen. Van de artsen, meestal in de eerste lijn, stuurde 38% de vragenlijst in. Bij de verpleegkundigen was dat 48%, meestal diegenen die werkzaam waren in een ziekenhuis. De antwoorden werden statistisch verwerkt (Kruskal-Wallis en X2-test) om mogelijke significante verschillen tussen de twee beroepsgroepen op te sporen.
De betreffende patiënten waren allen terminaal in die zin dat de levensverwachting meestal korter dan twee dagen en in ieder geval korter dan twee weken was. De meeste patiënten, voor zover zij compos mentis waren, vroegen zelf om palliatieve sedatie, maar ook druk van de familieleden speelde een rol. In de meeste gevallen was er sprake van totale geestelijke en fysieke uitputting, verlies van eigenwaarde, pijn of ademnood door kanker.
Terwijl er in het algemeen een goede consensus was tussen artsen en verpleegkundigen over zowel de indicatie als de afloop, bleken er toch enkele verschillen in beleving te bestaan. Zo meenden verpleegkundigen soms dat de door de arts genomen beslissing de bedoeling had om de dood van de patiënt te verhaasten (in 1% gaven de artsen die intentie ook aan en 14% van hen gaf toe dat dit meewoog bij de indicatie). Artsen rapporteerden vaker dat zij zich onder druk voelden gezet, meestal door de omgeving; verpleegkundigen hadden hier weinig last van. De auteurs schrijven dit toe aan de verschillende rol die artsen en verpleegkundigen bij de behandeling en verpleging spelen. Verpleegkundigen die dagelijks contact met de patiënten hadden, gaven pijn en angst van de patiënt vaker op als reden tot palliatieve sedatie. Dat verklaart waarschijnlijk ook, waarom artsen zich vaker onder druk gezet voelden, omdat zij uiteindelijk degenen waren die de beslissing moesten nemen. Om met continue sedatie te beginnen kwam zowel bij de arts als bij de verpleegkundige de klacht ‘moeheid’ op de eerste plaats met respectievelijk 73% en 69%. De klacht ‘pijn’ kwam daarna met respectievelijk 58% en 69%.
Belangrijk is dat, zoals ook uit ander onderzoek is gebleken, verpleegkundigen zich vaker zorgen maken over de indicatie en menen dat de beëindiging van het leven van de patiënt het hoofdmotief van de arts is. De auteurs zien dit - voor zover het voorkomt - vooral als een tekort aan goede communicatie tussen de ‘handen aan het bed’ en de medicus. Het is niet een structureel manco.
De auteurs concluderen dat voor continue palliatieve sedatie – die ongetwijfeld de dood van de patiënt verhaast – goed overleg noodzakelijk is tussen alle betrokkenen: patiënt, familie, verplegend personeel en de verantwoordelijke arts.
Belangenverstrengeling: geen.
Swart SJ, Brinkkemper T, Rietjens JAC, Blanker MH, Zuylen L van, Ribbe M, Zuurmond WWA, Heide A van der, Perez RSGM. Physicians’ and nurses’ experience with continuous palliative sedation in the Netherlands. Arch Intern Med 2010;170:1271-74.
Auteurs | H.R. de Vries |
---|---|
Thema | Farmacotherapie |
Publicatie | 24 januari 2011 |
Editie | PiL - Jaargang 15 - editie 1 - Editie 1, 2011 |